jes zeegras, en toen de zee ont-
dooide zelfs van mosselen en
andere visjes die aanspoelden.
Mensen waren er niet, en andere
paarden evenmin. De shetland-
pony's leefden in kudden bij
elkaar, met meestal een oudere
merrie als aanvoerster. Door hun
isolement bleven het kleine,
ruige paardjes.
Ook al leven paarden in groe-
pen, en zijn ze erg op eikaars
gezelschap gesteld, het blijven
zelfstandige, vaak zelfs een
beetje eigenwijze dieren.
Daarom commandeer je een
paard niet, je maakt een
afspraak met hem.
Je kunt dat mooi zien aan de eer-
ste samenwerking tussen de
mens en de pony's die op de
Shetland Eilanden leefden.
Toen de eerste mensen op het
eiland kwamen, leefden zij en
de pony's lange tijd naast elkaar,
met alleen af en toe een onder-
ling afspraakje. Wanneer de
mensen een zware vracht moes-
ten vervoeren, gingen ze naar de
pony's, krabbelden er een over
zijn kop en lokten hem met
vriendelijke woordjes mee om te
helpen trekken. Shetlandpony's
zijn vreselijk sterk en helpen
graag. Wanneer het werk klaar
was kreeg de pony te eten, en
rende weer terug naar zijn
kudde. Dat ging tijdenlang
prima zo.
Tot er in de 18e eeuw gezocht
werd naar een klein en sterk dier
om de kolenkarretjes in de
mijnen te trekken. De shetland-
pony's werden per scheepsla-
ding naar de paardenmarkten in
Engeland en het vaste land
gebracht, waarna ze vaak voor
de rest van hun leven onder de
grond verdwenen.
Dat was geen beste tijd voor ze.
Toch is het vanwege dit werk in
de mijnen, dat er tussen de
pony's en de mens een samen-
werking ontstond die veel beter
paste bij hun behoefte aan gezel-
schap aan de ene kant en vrij-
heid aan de andere kant.
Jacques Trémolin vertelt in 'Ware
verhalen uit de dierenwereld'
hoe in een Belgische mijn de
gangen door een ontploffing vol
kolengruis kwamen te staan.
De mijnwerkers zagen geen
hand meer voor ogen en de uit-
gang die ze altijd gebruikten was
onbereikbaar geworden. Nie-
mand wist hoe ze hier uit moes-
ten komen, behalve de shetland-
pony die al meer dan tien jaar
daar onder de grond werkte. Hij
kende nog een oude route,
waardoor hij vroeger ooit naar
binnen was gebracht, en hij was
degene die alle mijnwerkers
langs die weg naar buiten
leidde.
Die pony hoefde niet meer terug
naar de kolen. De rest van zijn
leven mocht hij rondrennen op
een sappig grasveldje, bij de
eigenaar van de mijn. Zijn kin-
deren ontdekten hoe aanhanke-
lijk en trouw het paardje was en
dat hij je, als je geduldig met
hem omging, zelfs op zijn rug
liet rijden. Vanaf die dag wilde
iedereen eigenlijk wel een pony.
Dat mensen niet de baas zijn
over een paard, maar meer een
soort wijze vriend, kun je aan
veel dingen zien. Voor paarden
en pony's bestaat een echt
bejaardentehuis, waar ze hun
oude dag in een gezellig weitje
kunnen slijten. Voor paarden en
pony’s bestaan ook paardenpsy-
chologen. Mensen die voor hun
werk paarden proberen te begrij-
pen en daar boeken over schrij-
ven voor andere paardenliefheb-
bers.
Je kunt het ook zien aan de
manier waarop een beroemde
paardentemmer, Rarey, zelfs het
wildste paard zover kreeg dat hij
erop mocht rijden. Dat deed hij
niet door te schreeuwen of met
een zweep te knallen. Hij deed
het door, voor hij zelf verscheen,
zijn zakdoek in de buurt van het
paard op de grond te gooien.
Het paard, nieuwsgierig, ging
eraan snuffelen en rook de geur
van Rarey. Die geur was in orde,
want er dreigde verder geen
gevaar. Pas nadat Rarey zo
had laten merken dat hij te
vertrouwen was en het beste
met het paard voor had, kwam
hij zelf naar het paard toe.
Als je een Timuhah-Indiaan was,
zou het zo gaan. Op je negende
verjaardag krijg je je eerste
paardje. Maar niet om op te
rijden, alleen om te verzorgen.
Dagelijks borstel je hem, je
brengt zijn eten, je verzorgt zijn
hoeven, je praat tegen je
paardje, je aait hem en je kijkt
goed naar alles wat hij doet.
Wanneer je elkaar zo leert begrij-
pen en vertrouwen, ga je met
hem wandelen, aan een touw.
Of samen doen jullie wat klus-
jes. Na afloop droog je je paardje
af en borstel je hem nog wat
extra. Je geeft hem als belo-
ning een lekker stukje appel, en
hij wrijft met zijn hoofd tegen je
aan om te bedanken.
Zo gaat het, jarenlang. Tot de
dag dat je twaalf wordt. Dan pas
klim je voorzichtig op zijn rug. Je
klopt je paardje op zijn hals om
hem gerust te stellen, al is dat
nauwelijks nodig want hij weet
wat hij aan je heeft. Met een
lichte beweging spoor je hem
aan. Je maakt er een geluidje bij
waarvan je weet dat hij het
begrijpt. Met je benen laat je
hem merken welke kant je op
wilt.
En daar ga je. Samen met je
paard.